VI-Veiligheidsposters
De nog steeds zeer gewaardeerde VI Veiligheidsposters, welke uitblinken door de grafische originaliteit en nog steeds actuele boodschap, worden door het NLVI opnieuw in druk genomen.
Druk: Luxe authentieke look in origineel formaat , soort wasco print op 160 gram papier.
Prijs per serie van 5 stuks: € 115,00 inclusief BTW inclusief verzendkosten.
Serie 1: Voor 1940
Serie 2: Voor 1940
Serie 3: 1940-1950
Serie 4: 1950-1970
Serie 5
Serie 2: Voor 1940
Serie 3: 1940-1950
Serie 4: 1950-1970
Serie 5
De geschiedenis van het Veiligheidsinstituut / Museum Amsterdam enVeiligheidsplaten
Omdat de roep over misstanden aanhoudt en sterker wordt en de arbeiders
zelf zich roeren, er een arbeidersbeweging ontstaat, gaat de Tweede Kamer in
1886 over tot een nader onderzoek, mede om de effecten van de wet van Van
Houten te toetsen. Deze beroemde enquête, voluit de 'Enquête betreffende
werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 (Staatsblad No. 130) en
naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen', is een eerste mijlpaal in de
Nederlandse sociale geschiedenis. Uitgebreid en in niet mis te verstane taal
worden de arbeidsomstandigheden in Nederland blootgelegd. Arbeidsdagen van 16
uur zijn geen uitzondering. Er zijn bedrijven waar geregeld 24 uur aan een stuk
wordt gewerkt. Nog steeds werken er kinderen van 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen.
Er gebeuren veel ongelukken. Vaak hangen er dampen in de afgesloten
fabrieksruimten, is het er vies en komen mensen makkelijk ten val met alle
gevolgen van dien. Gevaarlijke onderdelen van machines zijn vaak niet
afgeschermd. Het lawaai is oorverdovend. Arbeiders worden na een ongeluk naar
huis gestuurd.
Bij sommige werkgevers is er een fonds dat de slachtoffers
enigszins ondersteunt. Bij de meeste bedrijven echter is het over en uit: de
slachtoffers zijn aangewezen op het armbestuur en de steun van de naaste
familie.
1874 Kinderwetje van Samuel van Houten. Verbod voor kinderarbeid onder de 12 jaar.
1901 De ongevallenwet wordt aangenomen.
Met
de ongevallenwet is de eerste sociale wetgeving een feit. Het
zou tot 1919 duren voordat er een
volgende belangrijke wet op dit terrein in werking zou treden Dit is
Invaliditeitswet die minister Talma 1911 voorstelde. Hoewel de wet in 1913 in het Staatsblad gepubliceerd
wordt, zou er nog 6 jaar hevig over gestreden worden. Ook de sociaal democraten
zijn eerst geen voorstander. Omdat de wet ook als oude dag voorziening moest
gaan gelden, na de 70ste verjaardag zouden arbeiders recht hebben op een
uitkering, wil de SDAP lange tijd liever een Staatspensioen. Pas in 1957 wordt met de AOW iets dergelijks
gerealiseerd.
1889 De eerste Arbeidswet. In de eerste Arbeidswet van 1889 worden
schoorvoetend zaken geregeld over de arbeid van vrouwen. Wordt de bescherming
van kinderen uitgebreid tot 16 jaar. Tevens voorziet de wet in de instelling
van een arbeidsinspectie.
In 1890 wordt er ook een tentoonstelling
op het gebied van de veiligheid in fabrieken en werkplaatsen gehouden die door
velen bezocht wordt. In hetzelfde jaar wordt een Staatscommissie ingesteld die
op onderzoek gaat naar de veiligheidssituatie in de bedrijven.
In 1895
mondt dat uit in de Veiligheidswet. Hierop volgden in 1903 de Mijnwet, in 1905
de Caissonwet in 1911 de Steenhouwerswet en in 1914 de Stuwadoorswet. In 1934 wordt de veiligheidswet grondig
herzien.
In 1893 opent het 'Museum van
Voorwerpen ter Voorkoming van Ongelukken en Ziekten in Fabrieken en
Werkplaatsen' zijn deuren.
Rond 1900 houden zich al een
aantal instellingen bezig met de veiligheid op de werkplek. Een daarvan is het
Veiligheidsmuseum. Naar een voorbeeld in Berlijn wordt ook in Nederland een
tentoonstelling over veiligheid gehouden. De tentoonstelling wordt op15 juni 1890 in Amsterdam in het Paleis van
Volksvlijt geopend. In dat jaar komen er maar liefst 1 miljoen bezoekers naar kijken.
In 1914 komt het museum in
een nieuw gebouw, ontworpen door Eduard Cuypers, de neef van de man die op een
steenworp afstand het Rijksmuseum heeft ontworpen.
Het Veiligheidsmuseum kent een gestaag groeiend publiek. Ook de
activiteiten worden gaandeweg uitgebreid. In de jaren twintig komen er
opleidingen en bedrijfsadviezen bij.
Vanaf 1922 geeft het Veiligheidsmuseum 'veiligheidsplaten'
uit. Affiches die lange tijd een goed beeld geven van hoe de betrokken mensen
werk en veiligheid in die tijd zien. Heden ten dage nog steeds zeer gewaardeerd
vanwege de grafische originaliteit en actuele boodschap.
Bij de eerste serie affiches horen ook een aantal dat ontworpen is door
de 'industrieschilder' H. Heijenbrock
(1871-1948). Heijenbrock is een van de weinige Nederlandse schilders die de
industrie tot thema koos.
In 1953 wordt het
Veiligheidsmuseum het Veiligheidsinstituut. Er worden cursussen gegeven en
persoonlijke beschermingsmiddelen ontwikkeld. Het Instituut krijgt meer en meer
te maken met het begrip 'arbeidsomstandigheden'. In de 80-er jaren (1987) komt dat proces in een
stroomversnelling als uit het Veiligheidsinstituut eerst het Nederlands
Instituut voor Arbeidsomstandigheden (NIA) ontstaat dat later overgaat naar
TNO.
Vanaf 1954 startte men de
grote cursus Ongevallenbestrijding , later de cursus Bedrijfsveiligheid. Eind
jaren zestig startte men met de opleidingen Hogere Veiligheids Kunde en
Middelbare Veiligheids Kunde.
De veiligheid in de privésfeer kreeg vanaf 1968 veel aandacht door het opzetten van
een speciale afdeling, maar werd later na een discussie over de toekomstige
taken in 1985 verzelfstandigd tot de Stichting Consument en Veiligheid en in 2013 veranderd in VeiligheidNL.
Vanaf de jaren zestig waren er vier afdelingen, te
weten expositie, documentatie, publiciteit en bedrijfsveiligheidsdienst, die
met elkaar een groot aantal diensten verrichtten. De belangrijkste waren:
- rondleiding van en voorlichting aan groepen
bezoekers;
- het documenteren en uitlenen van boeken en tijd
schriften;
- het functioneren als collectieve
bedrijfsveiligheidsdienst (de inspectierapporten werden alleen aan de directie aangeboden);
- het organiseren van cursussen, waaronder de cursus
Bedrijfsveiligheid (de latere HVK), bestemd voor staf en lijnfunctionarissen
belast met de veiligheid. Bij de docenten waren ook TNO medewerkers;
- het beproeven van persoonlijke beschermingsmiddelen;
- het sinds 1955 houden van veiligheidsbeurzen;
- het vervaardigen van instructiemateriaal, waaronder
het uitgeven van het maandblad De Veiligheid (sinds
1927) en van het Veiligheidsjaarboek
(sinds I 959);
- het uitbrengen van veiligheidsaffiches (sinds 1922)
met een begeleidend werkplan, het uitgeven van veiligheidsinstructiekaarten.
Vanaf het begin van de jaren zeventig werd het advieswerk rond veiligheid
uitgebreid. Vanwege financiele problemen en onduidelijkheden over de
toekomstige activiteiten door concurrerende derden werd in I 979 de nota
Taakconceptie uitgebracht, door de snel wijzigende omstandigheden in 1983
opgevolgd door het advies 'Veiligheidsinstituut nieuwe stijl'.
Uiteindelijk resulteerde dit in duidelijke afspraken
over de financiering van taken ten algemene nutte door overheid en sociale
fondsen. Daarnaast benadrukte men een primaire gerichtheid op de markt.
Inhoudelijk werd er verbreed naar arbeidsomstandigheden, waar mogelijk op het
tweedelijnsniveau, met als belangrijkste reden de concurrentie met derden.
Door de fusie met de CCOZ werd dit proces nog versneld
en werden de activiteiten uitgebreid met onderzoek naar ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid, bedrijfsgezondheidszorg en kwaliteit van de arbeid.
Toch bleef men trouw aan de oorspronkelijke
tentoonstellingsopzet, door de expositie om te bouwen tot een praktijkcentrum,
waar cursisten van een steeds hoger opleidingsniveau op actieve wijze kennis
konden nemen van risico's van slechte arbeidsomstandigheden.
Waren vroeger woorden als voorschrift, voorlichting en gevaar de sleutelbegrippen, nu zijn dat veiligheidsmanagementsysteem, kwaliteitszorgsysteem en risico-inventarisatie evaluatie.
Waren vroeger woorden als voorschrift, voorlichting en gevaar de sleutelbegrippen, nu zijn dat veiligheidsmanagementsysteem, kwaliteitszorgsysteem en risico-inventarisatie evaluatie.
Wat er ook verandert, één ding verandert niet: ter bevordering van veiligheid en gezondheid op het werk blijft constant aandacht nodig. Van het concrete gebruik van een ladder (waar je van af kunt vallen), tot abstracte psycho-sociale processen (waar je van wakker kunt liggen). Die aandacht is nodig op alle niveau's die met arbeid te maken hebben, van de wetgever tot het werkoverleg.
Bron: Het geheugen van Nederland
Geen opmerkingen:
Een reactie posten